Difference between revisions of "Mijter"
(→Hierarchie) |
|||
(7 intermediate revisions by 2 users not shown) | |||
Line 1: | Line 1: | ||
− | [[File: | + | [[File:X011222.jpg|300px|thumb|link=http://balat.kikirpa.be/obj/153466/img/X011222|right|''Mijter van de Hubert Hautscilt'' (abt van Eeckhoutabdij te Brugge), Brugge, Kathedraal Sint-Salvator, 1401-1414, © KIK, Brussel, cliché X011222]] |
+ | [[File:X001365.jpg|300px|thumb|link=http://balat.kikirpa.be/obj/83272/img/X001365|right|''Mijter'', Tongerlo, Abdij Onze-Lieve-Vrouw, 1626-1650, © KIK, Brussel, cliché X001365]] | ||
+ | [[File:G006074.jpg|300px|thumb|link=http://balat.kikirpa.be/obj/10095360/img/G006074|right|''Visioen van de H. Norbertus van Prémontré'', Floreffe, Séminaire, 17de eeuw, © KIK, Brussel, cliché G006074]] | ||
== Etymologie == | == Etymologie == | ||
− | + | ''Ontleend, al dan niet via Frans mitre 'ceremoniële bisschopshoed' [ca. 1170; TLFi], aan Latijn mitra 'bisschopshoofddeksel', eerder al 'tulband', dat zelf ontleend is aan Grieks mítra 'hoofdband, tulband''' ([https://www.etymologie.nl/ Etymologisch Woordenboek van het Nederlands]) | |
== Definitie == | == Definitie == | ||
Line 13: | Line 15: | ||
== Oorsprong en ontwikkeling == | == Oorsprong en ontwikkeling == | ||
− | + | Volgens Joseph Braun worden mijters buiten Rome pas rond het jaar 1000 een regelmatig gebruik. In Rome zelf zou dat rond 950 zijn. De eerste zekere vermelding van een liturgische mijter dateert van het pontificaat van Leo IX (1049-1054): bisschop Eberhard van Trier ontvangt de mijter als teken van het primaatschap in zijn bisdom. Het gaat eerst nog om een privilege dat door de paus aan prelaten wordt toegekend. Daarna verspreidt het gebruik zich geleidelijk in de loop van de 12de eeuw. Rond 1100 is de mijter nog altijd niet in gebruik bij de bisschop van Luik. | |
+ | |||
+ | Ondertussen zijn er wel al abten die het recht krijgen om de mijter te dragen, zoals bepaalde pauselijke bullen laten verstaan. In de 13de eeuw nemen sommige bisschoppen de vrijheid om zichzelf dit recht toe te kennen (bijvoorbeeld Siegfried van Mainz). Daarna eigenen sommige abten zich dat recht ook toe en maken ze er misbruik van. Bernardus van Clairvaux laakt het gebruik van de mijter (en van andere pauselijke tekens) door abten en ettelijke pauselijke documenten van Innocentius II, Innocentius III en Clemens IV (12de-13de eeuw) verbieden het onrechtmatig gebruik ervan. In 1198 geeft Innocentius II in de oprichtingsakte van de premonstratenzer orde duidelijk aan dat de abt geen gebruik mag maken van de mijter en van pauselijk schoeisel. Zij die dat recht wel hadden, mochten die attributen normaal slechts dragen bij welbepaalde feesten en soms ook voor processies. Erlebald van Stavelot kreeg in 1162 en 1172 het recht de mijter te dragen aan het koninklijk hof, ongetwijfeld in het raam van bepaalde feestelijkheden (Braun, blz. 455). | ||
+ | |||
+ | De kanunniken van bepaalde kerken kregen vanaf de 12de eeuw het recht de mijter te dragen onder bepaalde voorwaarden. | ||
+ | |||
+ | Kardinalen hebben het recht de mijter te dragen vanaf halfweg de 12de eeuw. In de 13de eeuw moeten zij normaliter een eenvoudige witte mijter (simplex) dragen. De mijter kon ook worden toegekend aan prinsen of aan de keizer (meer bepaald tijdens zijn kroning). | ||
== Typologie == | == Typologie == | ||
− | + | De evolutie van de mijter is complex. De eerste mijters van de 11de eeuw hebben verschillende vormen; de courantste is de vorm van een muts, soms gebold aan weerszijden van het hoofd. De driehoekige mijter bestaat ook. | |
− | |||
− | |||
− | + | De vorm met punten ontwikkelt zich dan geleidelijk tot de driehoekige vorm. Wel was de mijter anders gericht: de punten stonden links en rechts van het hoofd. Het gaat om een overgang naar het derde type, het type dat we vandaag kennen en waarbij de punten voor- en achteraan geplaatst zijn. Dit type ontwikkelt zich in de tweede helft van de 12de eeuw. De punten opzij verdwijnen definitief rond 1175. | |
− | + | De evolutie daarna is rechtstreeks verbonden met deze vorm. De driehoek wordt langwerpiger, vervolgens worden de zijkanten van de driehoek convex. | |
+ | De twee stoffen banden die achteraan aan de mijter hangen, noemt men slippen. | ||
+ | ''De kleurencanon is nooit toegepast op de mijter. Er zijn rode, groene, blauwe, grijze mijters. De mijters zijn van doek, damast, brokaat, fluweel, goud- en zilverlaken'' (Duret, blz. 270). | ||
+ | == Normatieve teksten == | ||
+ | * ''Caeremoniale episcoporum'': drie soorten mijters: ''pretiosa'', ''auriphrygiata'', ''simplex''. Ze moeten op het credenstafeltje geplaatst worden voor de mis voor de komst van de bisschop. | ||
+ | ''Super eadem mensa apponentur mitra pretiosa, vel auriphrygiata & altéra simplex cum bireto paruo, quod mitrae supponitur, necnon vélum pro cappellano seruiente de mitra''... (p. 58) | ||
== Andere benamingen == | == Andere benamingen == | ||
Line 34: | Line 45: | ||
|- | |- | ||
!scope="row"| EN | !scope="row"| EN | ||
− | | | + | |mitre |
|- | |- | ||
!scope="row"| DE | !scope="row"| DE | ||
− | | | + | |Mitra, Bischofshut |
|- | |- | ||
!scope="row"| IT | !scope="row"| IT | ||
− | | | + | |mitra |
|- | |- | ||
!scope="row"| ES | !scope="row"| ES | ||
− | | | + | |mitra |
|- | |- | ||
|} | |} | ||
Line 51: | Line 62: | ||
|- | |- | ||
!scope="row"| Latijn | !scope="row"| Latijn | ||
− | |'' | + | |''mitra'' ; ''infula'' (12de eeuw. De term de term heeft ook de betekenis van "pontificale staat", zonder het object aan te duiden) ; ''inful'' (12de eeuw) ; ''cuphia'' ; ''cidaris'' ; ''tiara'' ; ''pileum''.'' |
− | |||
− | |||
− | |||
|} | |} | ||
Line 65: | Line 73: | ||
[http://balat.kikirpa.be/results_bib.php?typesearch=advanced&filter=all&IDs=mijter&sort=year&sort=yeardesc&limit=24 De mijters in de bibliotheek van het KIK] | [http://balat.kikirpa.be/results_bib.php?typesearch=advanced&filter=all&IDs=mijter&sort=year&sort=yeardesc&limit=24 De mijters in de bibliotheek van het KIK] | ||
− | == | + | == Topstuk == |
− | + | [[Mitre dite de Jacques de Vitry]] | |
− | [[ | ||
== Bibliografische orientatie == | == Bibliografische orientatie == | ||
− | + | * Xavier Barbier de Montault, ''Traité pratique de la construction, de l'ameublement et de la décoration des églises selon les règles canoniques et les traditions romaines'', Paris, Louis Vivès, t. 2, 1877, p. 237-276. | |
+ | * D. Duret (abbé), ''Mobilier, vases, objets et vêtements liturgiques. Étude historique'', Paris, Letouzey & Ané, 1932, p. 105-106, 171-173, 269-271. | ||
+ | * ''Fil de soie, chemin de soie'', tentoonstellingscatalogus, Chambord, Château de Chambord, 1983, p. 74-75. | ||
+ | * Joël Perrin & Sandra Vasco Rocca (dir.), ''Thesaurus des objets religieux. Meubles, objets, linges, vêtements et instruments de musique du culte catholique romain. Religions objects of the Catholico Faith. Corredo ecclesiastico di culto cattolico'', Paris, Caisse nationale des Monuments historiques, éditions du Patrimoine, 1999, p. 324. |
Latest revision as of 21:17, 2 February 2022
Contents
Etymologie
Ontleend, al dan niet via Frans mitre 'ceremoniële bisschopshoed' [ca. 1170; TLFi], aan Latijn mitra 'bisschopshoofddeksel', eerder al 'tulband', dat zelf ontleend is aan Grieks mítra 'hoofdband, tulband' (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands)
Definitie
Hoog tweepuntig liturgisch hoofddeksel, met aan de achterkant twee slippen, gedragen bij kerkelijke plechtigheden door de paus, de kardinalen, de bisschoppen en soms de abten (Summa encycl).
Hierarchie
Oorsprong en ontwikkeling
Volgens Joseph Braun worden mijters buiten Rome pas rond het jaar 1000 een regelmatig gebruik. In Rome zelf zou dat rond 950 zijn. De eerste zekere vermelding van een liturgische mijter dateert van het pontificaat van Leo IX (1049-1054): bisschop Eberhard van Trier ontvangt de mijter als teken van het primaatschap in zijn bisdom. Het gaat eerst nog om een privilege dat door de paus aan prelaten wordt toegekend. Daarna verspreidt het gebruik zich geleidelijk in de loop van de 12de eeuw. Rond 1100 is de mijter nog altijd niet in gebruik bij de bisschop van Luik.
Ondertussen zijn er wel al abten die het recht krijgen om de mijter te dragen, zoals bepaalde pauselijke bullen laten verstaan. In de 13de eeuw nemen sommige bisschoppen de vrijheid om zichzelf dit recht toe te kennen (bijvoorbeeld Siegfried van Mainz). Daarna eigenen sommige abten zich dat recht ook toe en maken ze er misbruik van. Bernardus van Clairvaux laakt het gebruik van de mijter (en van andere pauselijke tekens) door abten en ettelijke pauselijke documenten van Innocentius II, Innocentius III en Clemens IV (12de-13de eeuw) verbieden het onrechtmatig gebruik ervan. In 1198 geeft Innocentius II in de oprichtingsakte van de premonstratenzer orde duidelijk aan dat de abt geen gebruik mag maken van de mijter en van pauselijk schoeisel. Zij die dat recht wel hadden, mochten die attributen normaal slechts dragen bij welbepaalde feesten en soms ook voor processies. Erlebald van Stavelot kreeg in 1162 en 1172 het recht de mijter te dragen aan het koninklijk hof, ongetwijfeld in het raam van bepaalde feestelijkheden (Braun, blz. 455).
De kanunniken van bepaalde kerken kregen vanaf de 12de eeuw het recht de mijter te dragen onder bepaalde voorwaarden.
Kardinalen hebben het recht de mijter te dragen vanaf halfweg de 12de eeuw. In de 13de eeuw moeten zij normaliter een eenvoudige witte mijter (simplex) dragen. De mijter kon ook worden toegekend aan prinsen of aan de keizer (meer bepaald tijdens zijn kroning).
Typologie
De evolutie van de mijter is complex. De eerste mijters van de 11de eeuw hebben verschillende vormen; de courantste is de vorm van een muts, soms gebold aan weerszijden van het hoofd. De driehoekige mijter bestaat ook.
De vorm met punten ontwikkelt zich dan geleidelijk tot de driehoekige vorm. Wel was de mijter anders gericht: de punten stonden links en rechts van het hoofd. Het gaat om een overgang naar het derde type, het type dat we vandaag kennen en waarbij de punten voor- en achteraan geplaatst zijn. Dit type ontwikkelt zich in de tweede helft van de 12de eeuw. De punten opzij verdwijnen definitief rond 1175.
De evolutie daarna is rechtstreeks verbonden met deze vorm. De driehoek wordt langwerpiger, vervolgens worden de zijkanten van de driehoek convex. De twee stoffen banden die achteraan aan de mijter hangen, noemt men slippen. De kleurencanon is nooit toegepast op de mijter. Er zijn rode, groene, blauwe, grijze mijters. De mijters zijn van doek, damast, brokaat, fluweel, goud- en zilverlaken (Duret, blz. 270).
Normatieve teksten
- Caeremoniale episcoporum: drie soorten mijters: pretiosa, auriphrygiata, simplex. Ze moeten op het credenstafeltje geplaatst worden voor de mis voor de komst van de bisschop.
Super eadem mensa apponentur mitra pretiosa, vel auriphrygiata & altéra simplex cum bireto paruo, quod mitrae supponitur, necnon vélum pro cappellano seruiente de mitra... (p. 58)
Andere benamingen
Autres langues | |
---|---|
FR | mitre |
EN | mitre |
DE | Mitra, Bischofshut |
IT | mitra |
ES | mitra |
Oude talen | |
---|---|
Latijn | mitra ; infula (12de eeuw. De term de term heeft ook de betekenis van "pontificale staat", zonder het object aan te duiden) ; inful (12de eeuw) ; cuphia ; cidaris ; tiara ; pileum. |
BALaT
De mijters (1400-1700) in BALaT
Afbeelding van mijters (1400-1700) in BALaT
De mijters in de bibliotheek van het KIK
Topstuk
Mitre dite de Jacques de Vitry
Bibliografische orientatie
- Xavier Barbier de Montault, Traité pratique de la construction, de l'ameublement et de la décoration des églises selon les règles canoniques et les traditions romaines, Paris, Louis Vivès, t. 2, 1877, p. 237-276.
- D. Duret (abbé), Mobilier, vases, objets et vêtements liturgiques. Étude historique, Paris, Letouzey & Ané, 1932, p. 105-106, 171-173, 269-271.
- Fil de soie, chemin de soie, tentoonstellingscatalogus, Chambord, Château de Chambord, 1983, p. 74-75.
- Joël Perrin & Sandra Vasco Rocca (dir.), Thesaurus des objets religieux. Meubles, objets, linges, vêtements et instruments de musique du culte catholique romain. Religions objects of the Catholico Faith. Corredo ecclesiastico di culto cattolico, Paris, Caisse nationale des Monuments historiques, éditions du Patrimoine, 1999, p. 324.