Hondenslager met zweep en tang

From OrnaWiki
Jump to: navigation, search
Blondeel, Lancelot (1498-1561), schilder (toegeschreven), Scènes uit het leven van Sint-Antonius en Paulus, olieverf op eiken paneel. Nieuwpoort, Stadhuis, , © KIK, Brussel, cliché B204980
Blondeel, Lancelot (1498-1561), schilder (toegeschreven), Scènes uit het leven van Sint-Antonius en Paulus, olieverf op eiken paneel (detail). Nieuwpoort, Stadhuis, , © KIK, Brussel, cliché B204980

Object KIK: 155727 Nieuwpoort, Stadhuis Blondeel, Lancelot (1498-1561), schilder (toegeschreven), Scènes uit het leven van Sint-Antonius en Paulus Olieverf op eiken paneel

In het drieluik met scènes uit het leven van Sint-Antonius en Paulus wordt in de achtergrond een weinig gekend object in volle actie weergegeven. Mogelijk Lancelot Blondeel schilderde een hondenslager die met zijn zweep de honden uit de kerk moest houden. Het gereedschap van een hondenslager bestond uit een zweep van een drietal meter lang en een tang. Hiermee moesten ze loslopende dieren uit de kerk te houden en voorkomen dat het Heilig Sacrament of de priesters door honden werden bevuild. De zweep werd zowel voor het vangen als het verjagen gebruikt, terwijl de tang de hondenslager in staat stelde om gevaarlijke dieren vanop een veilige afstand vast te grijpen. De zweep van de hondenslager behoorde niet in strikte zin tot de liturgische objecten van de kerk, maar werd wel door iedere kerk aangekocht om de misdiensten naar behoren te laten verlopen. Volgens de Zuid-Nederlandse iconografische bronnen gaat het steeds om een stok met enkele stroken leer aan geknoopt. Naast kapelaans en koralen stond ook de hondenslager op de vaste loonlijst van de kerkmeesters. In de Antwerpse kathedraal werd de zweep in het koor bewaard.

St Beuno church, tang voor honden, 1815. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:St.Beuno_-_Dog_tangs.jpg

Auditieve overlast

Gedurende de late middeleeuwen werden grootsteden op regelmatige basis geteisterd door een toevloed aan zwerfhonden. Hondenslagers probeerden tijdens zulke plagen de overlast tot een minimum te beperken door de honden uit de weg of dood te slaan. In 1530 werd in Antwerpen bijvoorbeeld een gemiddelde van 4,9 honden per dag doodgeknuppeld. Zowel de wereldlijke als de kerkelijke macht maakten gebruik van hun diensten. De kerkfabriek van de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk wierf hen specifiek aan om straathonden tijdens de misvieringen uit de kerk te jagen. Ook in Boexken van der officien ofte dienst der missen (1481) - het eerste boek dat in Antwerpen van de drukpers rolde - werden in drie van de 31 houtsneden met kerkinterieurs zelfs een hondenslagers afgebeeld. Het kabaal dat door de dieren werd veroorzaakt, moet oorverdovend zijn geweest: jankende, kermende honden; honden die onderling vochten of plots gealarmeerd raakten door het orgel of de kerkklokken. Teerhartige zielen namen vooral aanstoot aan het brute geweld dat hiermee gepaard ging, en het beroep werd door alleman bespot en beschimpt. Gebodsbepalingen tegen het lastigvallen van hondenslagers doken dan ook meermaals op. De weinig populaire hondenslager (annex beul) moest verder mensen uit de kerk houden die voor hinder zorgden. Grootsteden trokken immers zwermen zakkenrollers aan.

Sculpture of hondenslager, or dog-beater, in Grote Kerk, Haarlem. Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/File:Haarlem_Bavokerk_grote_hondeslager.jpg

Het bewaken van stilte

Misvieringen kunnen onderveeld worden in stille of gelezen missen, gezongen missen (geen andere plechtigheden) en plechtige missen (zang, assistentie, wierook etc.). De vele laatmiddeleeuwse devotiemissen van kapelanieën, gilden en ambachten waren meestal stille of gelezen missen, die veel goedkoper waren dan de (luidere) gezongen varianten. Bovendien las de priester sommige teksten zo stil voor, dat de aanwezige gelovigen hem niet of nauwelijks konden horen. De celebrant richtte zich immers uitsluitend tot God. De 15de-eeuwse misverklaringen, die aan populariteit wonnen naargelang de liturgische ceremonie complexer werd, onderstreepten deze rolverdeling. Boexken van der officien ofte dienst der missen stipuleerde bijvoorbeeld dat de transsubstantiatie niet verklaard hoefde te worden. De woorden van de priester behoorden immers tot ‘die heymelicheden der missen’ die in mysterie gehuld moesten blijven.

Netherlands, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Ms. 229 G 13: Goude, Gerrit van der, Boexken van der missen (Antwerp: Henrick Eckert van Homberch, 1520)

Bron

Deze bijdrage is een ingekort onderdeel uit WAUTERS, Wendy, “The Stirring of the Religious Soundscape. The Auditory Experience in the Antwerp Church of Our Lady (c. 1450-1566) and an Iconological Analysis of the Altar Bell” (pp. 221-260) in: Christian Discourses of the Holy and the Sacred from the 15th to the 17th Century, eds. Teresa Hiergeist, Ismael del Olmo. Berlin: Peter Lang, 2020.

Bibliografie

  • Pierre Génard (red.), ‘Index der gebodboeken’, Antwerpsch Archievenblad 1, 1 (1864), pp. 120-464.
  • E. Laurillard, ‘Hondenslagers’, De oude tijd 2 (1870), p. 72.
  • Simon Van Venlo, Boexken van der officien ofte dienst der missen, Ludo Simons (red.), 2 dln., Antwerpen, 1982.
  • Bert Verwerft, De beul in het Markizaat van Antwerpen tijdens de Bourgondische en Habsburgse periode (1405-1550), thesis (Geschiedenis), Universiteit Gent, Gent, 2007.
  • Wendy Wauters, De beroering van de religieuze ruimte. De belevingswereld van kerkgangers in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk, ca. 1450-1566, ongepubliceerd proefschrift (KU Leuven - Kunstwetenschappen), 2021.

Webographie


Topstuk van Wendy Wauters