Wierookscheepje van Jan Wynants
Object KIK 32307
Bierbeek, Kerk Sint-Hilarius
Wynants, Jan (edelsmid), Scheepje, 1627-1628.
Zilver, gedreven.
Het bewieroken van objecten, plaatsen en personen deed stapsgewijs haar intrede in de Westerse liturgie. Het altaar werd sinds de elfde eeuw bewierookt en de elevatie werd vanaf de veertiende eeuw met stijgende regelmaat voorzien van bewieroking. Tot de vaste uitzet van de rite behoren het wierookvat, het wierookscheepje (ook: pyxis, naviculum) en een lepel om de korrels van het scheepje naar het vat te scheppen. In tegenstelling tot de ‘daagse’ wierookobjecten, werden de kostbare zilveren exemplaren wellicht samen aangeschaft zodat ze een visueel samenhangende uitzet vormden. Het scheepje fungeerde in deze setting louter als recipiënt voor de wierookkorrels en stond tijdens de viering in de nabijheid van het altaar.
Lactatie van Bernardus van Clairvaux
Tijdens de middeleeuwen werden de schip- en schelpvorm populair. Het zeventiende-eeuwse wierookscheepje uit de Sint-Hilariuskerk van Bierbeek is eerder eenvoudig van vorm. Het werd vervaardigd door de befaamde Leuvense zilversmid Jan Wynants, waarvan nog tal van miskelken en cibories bewaard zijn gebleven. Het scheepje heeft een lichtgewelfde voet en versierde rand, en draagt een prachtig deksel met de voorstelling van de lactatie van Sint-Bernardus. Deze scène is afkomstig uit het populaire laatmiddeleeuwse mirakel van Châtillon-sur-Seine. De Franse abt Bernardus (1090-1153) had in vervoering een beeltenis van de Heilige Maagd aanroepen met de woorden ‘Laat mij zien dat Gij mijn moeder zijt’ (Monstra te esse matrem). Als antwoord zou de Maagd een straal melk uit haar borst op de lippen van Bernardus hebben laten terechtkomen. Bernardus van Clairvaux speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de cultus rond de Heilige Maagd. Als belangrijkste aanvoerder van de hervormingen in de kloosterorde van de cisterciënzers zou hij nog vaak de prominente rol van Maria als bemiddelaar tussen mens en God naar voren schuiven. Het tafereel op een wierookscheepje verwijst wellicht naar de schenker of de gebruikerscontext. Mogelijk was de schenker een naamgenoot van Bernardus of voelde hij of zij een sterke affiniteit met de Cisterciënzer kringen. Het deksel draagt een anoniem wapenschild met monogram I.M.A.P. en het stadsmerk van Leuven.
.Contents
Zoet geurende Heiligen
De zoete geur van Maria maakte onderdeel uit van het olfactorische denken in de late middeleeuwen. Het zoet ruikende hemelrijk stond diametraal tegenover de aardse alomtegenwoordigheid van verrotting, dood en verval. Aroma’s die collectief als aangenaam werden ervaren, waren niet minder dan afspiegelingen van het Goddelijke, het paradijs en velerlei vormen van heiligheid. Bij een zweem bittere mirre ging de gedachte dan weer onmiddellijk uit naar het lijdende lichaam van Christus. De religieuze kunstproductie van de Zuidelijke Nederlanden was dan ook doordrongen van de olfactorische theorieën en praktijken. Reindert Falkenburg vestigde de aandacht op de vele zinnenprikkelende tuin-allegorieën die vanaf de vijftiende tot begin zestiende eeuw tekst en beeld sierden, en Paul Vandenbroeck bracht op boeiende wijze de Mechelse Besloten Hofjes (zestiende eeuw) terug onder de aandacht. De aanwezigheid van deze met flora beladen voorstellingen en installaties bleef bovendien niet beperkt tot binnen de kerk- of kloostermuren maar kende eveneens een vermogend lekenpubliek.
De zoet geurende gelovige
Al vanaf het doopsel onderscheidde de katholiek zich door de goede geur van deugdzaamheid te verspreiden. Tijdens het ritueel raakte de priester de neus van de boreling aan met de woorden ‘in odorem suavitatis’ (tot goeden/zoeten geur) opdat de stank van de zonden werd uitgedreven. Om tijdens het leven de opgedane stank van zonde telkens opnieuw weg te spoelen, waren deugdzame werken onontbeerlijk. Een van de activiteiten die onder deze noemer viel, was het kerkbezoek. De devote geest werd gesterkt door gebed en contemplatie, resulterend in een spirituele zoetheid. Ook op fysiek niveau trad er een olfactorische transformatie op. Het aroma van de alomtegenwoordige wierook bleef namelijk in de kleren van de gelovige hangen. Concreet werd er in de late middeleeuwen op een zevental momenten per plechtige misviering wierook ingezet. Een grote kerk of kathedraal was dus op eender welk moment van de dag een lappendeken van geurige zij-altaren waar de parochianen langsheen konden wandelen.
Zuiverende kracht
Wierook werd onder meer ingezet bij de wijding van nieuwe kerken, begraafplaatsen, klokken, altaren, vasa sacra, bisschoppen, het H. chrisma, bij de zegening van de H. oliën en de voltrekking van huwelijken. Al deze momenten hebben met elkaar gemeen dat er een verandering van spirituele status optrad. Wanneer het H. Sacrament op een processieweg met wierook voorafgegaan werd, transformeerde de zandweg naar een temporele religieuze ruimte die de passage van het Allerheiligste waardig was. Cuthbert Atchley haalt een gangbare zegening aan waarbij wierook specifiek vanwege deze luchtzuiverende kwaliteit werd ingezet: ‘Hoc incensum ad omnem putorem nocuum exstinquendum, Dominus benedicat, et in odorem suavitatis suae accendat’. Dit fragment komt terug in een sacramentarium van Saint Denis (8e-9e eeuw), een pontificale van Prudentius (de bisschop van Troyes), een missaal uit Langres (1517) en uit de abdij van Essome (1547). De auteur meent dat het bewieroken van personen halverwege de viering, van oorsprong een desinfecterende functie had. Tegen dan waren de slecht geventileerde kerkruimtes immers muffig geworden door de lichaamsgeur van de verzamelde gelovigen.
Bron
Deze bijdrage bevat ingekorte onderdelen uit WAUTERS, Wendy, ‘Smelling Disease and Death in the Antwerp Church of Our Lady’, Early Modern Low Countries 1 (2021).
Bibliografie
- Jean-Pierre Albert, Odeurs de sainteté : La mythologie chrétienne des aromates, Paris, 1990.
- E. G. Cuthbert F. Atchley, A History of the Use of Incense in Divine Worship, London, 1909.
- Barbara Baert, Late Mediaeval Enclosed Gardens of the Low Countries. Contributions to Gender and Artistic Expression, Studies in Iconology 2, Leuven, 2015.
- Thomas Coomans, « Van kapittelkerk tot priorijkerk: De romaanse Sint-Hilariuskerk van Bierbeek in nieuw perspectief naar aanleiding van de dendrochronologische datering van de sporenkap (prov. Vlaams-Brabant) », Relicta: Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen 6 (2010), p.68-98.
- Reindert L. Falkenburg, The Fruit of Devotion. Mysticism and the imagery of love in Flemish paintings of the Virgin and Child, 1450-1550, Amsterdam/ Philadelphia, 1994.
- Reindert L. Falkenburg, « Toys for the Soul. Prayer-Nuts and Pomanders in Late Medieval Devotion », in Reindert Falkenburg & Frits Scholten (reds.), A Sense of Heaven: 16th Century Boxwood Carvings for Private Devotion, tent. cat. (Leeds, Henry Moore Institute), Leeds, 1999, p. 32-47.
- Catherine Gauthier, L’encens et le luminaire dans le haut Moyen Âge occidental. Liturgie et pratiques dévotionnelles, proefschrift (Filosofie en letteren), VUB, Brussel, 2008.
- Matthew D. Herrera, ‘Holy Smoke – The Use of Incense in the Catholic Church’, Adoremus - Online Edition XVII, 10 (2012). Laatst geraadpleegd op 22 januari 2019, tinyurl.com/yceqocx8.
- Jozef Andreas Jungmann, Missarum Sollemnia, 2 vols., Kasterlee, 1966.
- Michael, Pfeifer, Der Weihrauch. Geschichte, Bedeutung, Verwendung, Regensburg, 1997.
- Casper H. Staal, « De geurende kerk », MADOC - themanummer: zintuigen in de Middeleeuwen 20, 4, 2006, p. 222-231.
- Casper H. Staal, « Wierook », Vrienden van de Domkerk 26, 1, 2014, pp. 5-12.
- Paul Vandenbroeck (red.), Hooglied. De beeldwereld van Religieuze Vrouwen in de Zuidelijke Nederlanden, vanaf de 13de eeuw, tent. cat. (Brussel, Paleis voor Schone Kunsten), Brussel, 1994.
- Wendy Wauters, De beroering van de religieuze ruimte. De belevingswereld van kerkgangers in de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk, ca. 1450-1566, ongepubliceerd proefschrift (KU Leuven - Kunstwetenschappen), 2021.
Webographie
- Erfgoedplus.be ID : KF.objecten.12399757838341005303989